Als een draadkorf hangen de voorpoten van deze duikerwants, mogelijk Corixa punctata, onder de
snuit. Het heeft wat weg van een lege ruif onder de neus van een paard. De voorpoten van de meeste
duikerwantsen zijn verbreed tot een schepje(pala), bij de mannetjes is deze verbreding meer
uitgesproken dan bij het afgebeelde vrouwtje. Ze scheppen los materiaal van de bodem omhoog en de
lange zeefharen helpen daarbij een vrachtje rommel(detritus) bij elkaar te harken. Met hun
snuit zoeken ze de eetbare deeltjes op en zuigen die op. De afgewerkte detritus wordt in wolkjes
achteruit gesmeten. Let op de positie van de voorpoten, beginnend diep achter de grote kop en om
de snuit gebogen eindigend.
VERGROTING √
Ook
de snuit is voorzien van lange haren, misschien dat ze de voorpoten, als die de kop poetsen, op
hun beurt weer schoon borstelen...Op de vier plaatjes rechts zie je de voorpoten van Sigara
falleni, op de bovenste twee die van het mannetje, op de onderste twee die van het vrouwtje.
Het eerste plaatje is een onderaanzicht: de voorpoten zijn netjes in de omtrek van de kop gekromd,
zodat hij strak kan poetsen. (Klik op één van de vier plaatjes voor een
bladzijde met vergrotingen). Let op de brede pala en de rij doorntjes er op: hieraan is te
zien dat het een mannetje is. Omdat alleen de mannetjes van een aantal soorten kunnen tsjirpen met
de voorpoten, en alleen de mannetjes deze doorntjes hebben, werd gedacht dat ze dat met deze
doorntjes over de geribbelde snuit streken. In Engelstalige literatuur worden ze vaak nog
stridulatory pegs genoemd. Later is aangetoond dat niet deze doorntjes maar groefjes in het
dijbeen gebruikt worden.
Er zijn een paar duikerwantssoorten die smallere voorpoten hebben zonder de zeefharen,
bijvoorbeeld de Cymatia soorten. Dit zijn dan ook meer roofinsecten, die een prooi
vangen.
Op de volgende pagina: de middenpoten.